woensdag 27 juli 2011

Feit of fictie?

Zelfs bij Descartes zitten we in een grensgebied. Dat wordt duidelijk in deel 2 van de Descartes Bibliotheek, waarin drie teksten staan: De wereld, De mens en Het zoeken naar de waarheid. De eerste twee teksten zijn een soort fabels waarin de filosoof als een demiurg, vanuit het niets, een wereld creëert naast de wereld zoals wij die kennen. In zijn zelfgeschapen wereld plaatst hij vervolgens levende wezens. Wereld en mens gaan in die fabels overigens steeds meer lijken op onze eigen situatie. De fabel-constructie was vooral bedoeld om eventuele kritiek van de kant van de autoriteiten te ontwijken. Ach, het is maar een verzinsel, zou hij altijd kunnen zeggen. Desondanks heeft Descartes op het laatst afgezien van publicatie, uit angst dat hem hetzelfde zou overkomen als Galilei: een veroordeling door Rome.   

            Een tweede fantastisch element in deze teksten is de deeltjestheorie. Descartes meende dat het hele universum was opgebouwd uit allemaal eendere deeltjes. Hij verklaart alle verschijnselen met behulp van de beweging van die deeltjes, die samenklonteren, zich splitsen, snel voortgaan of zich juist niet verroeren. Hij kiest voor deze theorie vanwege de eenvoud ervan, niet omdat hij de deeltjes heeft waargenomen. Maar eenvoud alleen is niet genoeg. Op het gebied van de natuurkunde is Descartes spoedig verdrongen door Newton. 
            Moeten we De wereld en De mens aanduiden als filosofie of als literatuur? Ik stop voorlopig met het plakken van etiketten en volsta met een diepe buiging voor de grote en veelzijdige filosoof, die een forse stap heeft gezet in de ontwikkeling van het denken en zijn gedachten ook nog pakkend wist te verwoorden.
(Foto: Paul Eyckelhof)
                        

dinsdag 19 juli 2011

Benauwenis

Deze roman bestaat uit drie verhalen over drie jonge Afrikaanse vrouwen. Elk verhaal eindigt met een contrapunt, dat uitzicht biedt op verzoening. Khady Demba, de hoofdpersoon van het derde verhaal, probeert te overleven in een genadeloze wereld van armoe en uitbuiting. Ze sterft uiteindelijk halverwege het hek dat Afrika scheidt van de weg naar Europa. Tot het einde toe vindt ze kracht in de gedachte dat ze iemand is, een unieke persoon met een eigen naam. Meer dan die naam heeft ze eigenlijk niet. Het lijkt bijna niets, twee woorden, Khady Demba, maar de nadruk die erop wordt gelegd, tekent het belang van de taal in dit boek.
            Er komen actuele onderwerpen in aan de orde: mensensmokkel, een Senegalese vader die zijn kind ontvoert, de verscheurdheid tussen twee culturen. Juist dankzij de taal blijven  het banale en het sentimentele op afstand, en blijven ook de verontwaardiging en de betrokkenheid van de auteur versluierd. Maar het effect is des te sterker.
Marie NDiaye verpakt de drie vrouwenlevens in de stijl die we van haar kennen: lange zinnen, genuanceerde woorden, geen enkele kant-en-klare uitdrukking. De gebeurtenissen worden er extra benauwend door, ingesnoerd als ze zijn in adembenemende zinsconstructies, die zo lang voortrollen tot het bijna pijn gaat doen. En er zit ook al geen lucht tussen de verteller en de hoofdpersoon, want als lezers nemen we alles waar zoals de hoofdpersoon het ervaart. Als we bijvoorbeeld iets te weten komen over het uiterlijk van Khady Demba, is dat omdat ze zichzelf bekijkt in het spiegeltje van een vrachtwagen, of omdat ze een blik vol afgrijzen ziet in de ogen van een potentiële verkrachter, die haar te scharminkelig vindt om zich aan te vergrijpen. In andere boeken kunnen we de uitweidingen van de verteller nog weleens als vluchtheuveltje gebruiken wanneer een verhaal te schrijnend wordt. We kunnen dan samen met de verteller even afstand nemen om een en ander te verwerken. In Drie sterke vrouwen wordt zo'n stapje terug ons niet gegund. Ik vind het een prachtige roman, maar het is geen vrolijk vakantieboek.

maandag 11 juli 2011

De beschamende feiten

Het lijkt wel of ik alleen nog romans lees vol ware gebeurtenissen. Nu net weer Les jouets vivants (`Levend speelgoed’), geschreven door Jean-Yves Cendrey en verschenen in 2005 bij Seuil. Cendrey hoort op een bepaald moment dat een onderwijzer in zijn Normandische dorp kinderen seksueel misbruikt. De auteur gaat op onderzoek en is verbijsterd over wat hij ontdekt: het grote aantal slachtoffertjes (niet de bijdehandjes uiteraard, maar de kwetsbare kinderen); de andere onderwijzers die het maar laten gebeuren; de ouders die hun kinderen niet geloven of die vergeefs zijn gaan klagen bij de schoolarts, bij de inspectie. De auteur bijt zich in de zaak vast en brengt de onderwijzer op een ochtend eigenhandig naar de politie. Uiteindelijk belandt de man voor een aantal jaren in de gevangenis.
            Het zijn allemaal echte feiten. Na de reeks van berichten die de laatste jaren in de media zijn verschenen, verbazen we ons misschien niet eens meer. Hoogstens is er de schaamte, te leven in een maatschappij waarin kinderen kennelijk onbeschermd zijn. Ik herinner me de moord op de vierjarige Mathias in mei 2006 in wat een poos `mijn' Franse dorp was, Moulins-Engilbert. De moordenaar woonde pal aan het dorpsplein, maar totdat hij was gevonden en gearresteerd, leefde in het dorp het idee dat de dader waarschijnlijk een zwerver was, en intussen ongetwijfeld alweer ver weg. De sfeer die er toen in Moulins-Engilbert hing, hoop ik nooit meer mee te maken: mensen die in zichzelf gekeerd liepen te huilen, radiowagens en journalisten voor de supermarkt, overal een dikke stilte en daarboven het geronk van een zoekende helicopter.  
            Jean-Yves Cendrey had al een hele reeks boeken op zijn naam staan voordat hij Les jouets vivants schreef. De roman – want zo noemt hij het boek -- bevat een aantal onbarmhartige portretten van zijn mededorpsbewoners. Zijn scherpe pen maakt korte metten met de illusie van het idyllische Franse platteland. Geen folkloristisch stokbrood, geen gezellige saamhorigheid, maar gezinnen die onder het eten gezamenlijk naar een pornovideo kijken.
            Tegenwoordig woont Cendrey in Berlijn.  

maandag 4 juli 2011

Weg met mij

Elisabeth van de Palts (1618-1680) is vaak in mijn gedachten, maar meestal als een zwijgende aanwezigheid. De kunst om op de achtergrond te blijven verstond ze voortreffelijk. Bijna alle sporen van haar bestaan heeft ze zelf uitgewist, en het is louter toeval dat haar brieven aan Descartes ergens in de jaren 1870 alsnog werden gevonden, in de vorm van kopieën van kopieën, of misschien daar weer kopieën van.
Haar broers en zussen deden veel meer van zich spreken. Wat een woelig en origineel clubje! Broer Maurits was piraat, zus Louise Hollandine schilderde, Filips nam op klaarlichte dag eerwraak en stak een Franse officier neer op het Lange Voorhout in Den Haag, Rupert werd admiraal, om er een paar te noemen. De jongste zus, Sophie van Hannover, schreef memoires en reisverslagen. Onlangs was ik in Bad Iburg, waar Sophie ruim tien jaar woonde. Het kasteel staat er nog. Het portret van Sophie en haar man, Ernst August van Hannover, hangt er nog. Van Elisabeth is gelukkig ook een mooi portret bewaard gebleven in het museum in Heidelberg, geschilderd door Gerard van Honthorst. En ondanks haar hang naar onopvallendheid ga ik op 8 oktober het een en ander over Elisabeth van de Palts vertellen, op de jubileumdag van de Stichting Vrouwengeschiedenis van de Vroegmoderne Tijd.