vrijdag 15 december 2017

gevecht, schijngevecht?


Wat hadden we een plezier, Nicolette Hoekmeijer en ik, toen we op 8 december op het podium van de Rode Hoed in debat gingen over het thema van de Vertaaldagen, kort en overdreven samengevat als empathie versus grammatica. Onze tegenstellingen scherpten we aan. Nicolette werd ineens een gevoelsvertaalster die zich per nieuw te vertalen boek heftig inleeft 
in de hoofdpersoon, de al dan niet barre omstandigheden die worden beschreven, de auteur, en die daartoe coffeeshops bezoekt, op straat telefoongesprekken afluistert, gaat kanoën met haar auteur. Ikzelf veranderde in een streng fossiel, een kamergeleerde die alleen maar let op grammatica, nauwelijks meer op straat komt en haar gevoel in een hoek zet. Aan het eind van ons debat -- we hadden onze bokshandschoenen inmiddels uitgetrokken -- kwamen we nader tot elkaar. Het was de opening van een interessante lezingenreeks, gelukkig met voldoende pauzes om contact te leggen met collega's. Want daar zijn de Vertaaldagen ook voor!  
Hieronder de tekst van onze voordracht, de plaatjes kreeg ik niet gekopieerd:



Nicolette
[Muziek: Eye of the Tiger]
Dit komt toch even anders op.
 Normaal gesproken zit ik rustig in mijn eentje achter mijn bureau te stoeien met een vertaling. Nu sta ik hier, voor een volle Rode Hoed, en bind ik de strijd aan met Jeanne – of all people. Geloof me, als er één moment is dat ik een ander ben, of moet zijn, dan is het nu. Deze muziek, en niet te vergeten deze handschoenen, helpen me om de Rocky in mezelf tot leven te wekken. Voor wie Rocky niet kent:
 
Daarmee is deze opkomst wat mij betreft een metafoor voor mijn manier van vertalen. Een roman is zoveel méér dan tekst – woorden krijgen pas betekenis binnen een bredere context én door de interne samenhang. Woorden roepen een belevingswereld op, die de tekst sec overstijgt. Om daar de juiste Nederlandse woorden voor te vinden, zal ik me eerst zo goed mogelijk een beeld moeten vormen van dat totaal.

Vertalen is acteren op papier, wordt wel gezegd. Ik wil het scherper aanzetten: wat mij betreft is vertalen method acting op papier.

Method acting stoelt op de gedachte dat de acteur zoveel mogelijk probeert in de huid van het personage te kruipen, of preciezer gezegd: dat de acteur zich de innerlijke ervaringen van een personage eigen maakt door het scherpen van het zintuiglijk bewustzijn. Daarbij wordt werkelijk álles in de strijd gegooid: oren, ogen, tastzin, smaak, reuk, empathisch vermogen…

Wat is nou de meerwaarde van deze aanpak voor een vertaling? Als ik dat in 1 woord mag samenvatten: Bezieling.

Dat klinkt misschien vaag, dus een voorbeeld uit een eigen vertaling: Twee politiemannen zijn op huisbezoek geweest bij een meisje dat wordt misbruikt door haar stiefvader. Als ze buiten staan, zegt de ene agent tegen de andere: The mother is in denial.

Wat gebeurt er nou als je dit niet als method actor benadert? Dan probeer je in denial talig te vertalen.
En dat blijkt nog niet zo makkelijk. Je zoekt naar iets met niet, of iets met ontkenning.

Natuurlijk kun je zeggen De moeder wil het niet zien of De moeder doet of er niets aan de hand is - maar naar mijn idee mist dat nét het schrijnende van denial.

Ik erger me weleens aan al dat getelefoneer op straat, maar voor vertalers is het ook een zegen, een ongekende bron van inspiratie. Laatst fietste me iemand voorbij die in haar telefoon gilde: Ja, oké, maar Chantal zit echt zwáár in de ontkenning. Mijn politieman, en daarom laat ik hem even zien, zou dat nooit zo zeggen.

Vorige week at ik met een vriendin die net van haar vader had gehoord dat hij niet haar echte vader is. Deze vriendin is schrijfster, heel taalgevoelig. En wat zei ze? Ik ben echt totaal in denial.
Kennelijk heeft ook zij deze vertaalhanddoek in de ring gegooid.

Zonder de method-acting aanpak blijf je je blindstaren op de taal, blijf je steken in onhandige of on-Nederlandse formuleringen.

Maar zodra ik de tekst loslaat en me rekenschap geef van de context, me verplaats in de moedeloze verzuchting van déze agent, weet ik precies wat ik zou zeggen:
De moeder heeft oogkleppen voor.
Voor mij is dat het moment waarop een vertaling gaat leven.

Jeanne
Ik zit op een andere manier zwaar in de ontkenning, oftewel ik ben het niet met je eens en wil over deze kwestie graag de strijd met je aangaan. Misschien begrijp ik je verkeerd, maar ik heb het idee dat jij – zij het tijdelijk – wilt veranderen in de personen uit de boeken die je aan het vertalen bent, en dat met de bedoeling om de juiste woorden te kunnen vinden. Maar ik blijf graag hetzelfde, ik hoef niet te veranderen. Jij pleit voor een flexibele geest, ik pleit voor een flexibele taal. Jij wilt je inleven, ik wil afstand houden.
Je uiteenzetting deed me denken aan een boek dat ik lang geleden las: `De driehoekige reis’, van Hannes Meinkema. De hoofdpersoon is een vrouw. Ze heeft een vertaalopdracht gekregen, maar ze kan door het hele boek van Meinkema heen niet tot vertalen komen omdat ze geen affiniteit heeft met de situatie die in de te vertalen roman wordt geschetst. Ze heeft de uitgever dan ook gevraagd of de deadline kan worden opgeschoven en jawel, ze krijgt een half jaar extra. Dan maakt ze in haar eigen leven mee wat in de te vertalen roman wordt beschreven, een driehoeksverhouding. En ineens, aan het eind van dat boek van Meinkema, gaat de hoofdpersoon aan de slag. En dan lukt het vertalen wél, het gaat zelfs lekker snel, want eindelijk kan ze vertalen vanuit haar eigen ervaring. Op de een na laatste bladzijde staat dan ook: `Thuis gooit ze haar jas, zeer tegen haar gewoonte in, op een stoel, loopt naar haar bureau, slaat [de titel van het boek] open en begint te vertalen. Geen eierwekker, geen foefjes. Ze aarzelt nauwelijks.’
Ik vind dat dit een vertekend beeld geeft van wat vertalen inhoudt. Een veel te romantisch beeld. Liever houd ik me vast aan een uitspraak van de Franse dichter Mallarmé. Iemand, ik meen de schilder Delacroix, zei een keer tegen hem: `Ik heb zulke sterke gevoelens, ik zou ook wel gedichten willen schrijven.' Waarop Mallarmé antwoordde: `Gedichten schrijf je niet met gevoelens, gedichten schrijf je met woorden.' En dat geldt volgens mij nog meer voor vertalen dan voor schrijven: vertalen doe je met woorden. Je hoeft als vertaler niet eens meer iets te verzinnen, dat is al gedaan, het verhaal is al verteld, opbouw en stijl zijn al gegeven, je hoeft alleen maar de juiste woorden en de passende zinsconstructies in je eigen taal te vinden. En dat is overigens al moeilijk genoeg!

Nicolette
Grappig dat je Hannes Meinkema noemt – ik moest ook aan dat boek denken toen ik onlangs De middelste dag van het jaar van Maria Stahlie las. Ook Stahlie’s hoofdpersoon is een vertaalster die eindeloos wacht op inspiratie, op gevoel met de tekst - ze neemt heel plichtsgetrouw de te vertalen roman overal mee naartoe, haalt hem te pas en te onpas tevoorschijn, leest voor de zoveelste keer de eerste zin, maar slaagt er steeds maar niet in zich een beeld te vormen van de hoofdpersoon – ‘de man met een zachte baard’ – en legt het boek dan maar weer weg. Ze krijgt de hele roman lang geen letter op papier – omdat ze geen inspiratie heeft, omdat ze het allemaal niet voor zich ziet, of domweg omdat ze het te warm vindt.

En het zal je niet verbazen, Jeanne, dat ik ze ergens wel innemend vind, deze vertaalsters die maar wachten op bezieling en ondertussen maar niet tot werken komen.

Maar het irriteert me ook. In geen van beide boeken wordt duidelijk waar deze vrouwen van leven, maar in de realiteit, in ónze realiteit, is vertalen ook gewoon een vak. Je kunt niet blijven wachten tot je bij benadering meemaakt – en voelt, en voor je ziet – wat je personages meemaken. Als dat überhaupt al ooit gebeurt.

Mijn uitgangspunt is dan ook: als je geen inspiratie hébt, dan máák je maar inspiratie. Wacht niet af, maar zoek het op. En ik heb het hier niet alleen over gevoelens. Maak je de personages eigen, wek situaties tot leven, speel scènes na, pak voorwerpen vast, maak ruzie om tot de ontdekking te komen wat je in the heat of the moment – zonder interferentie van de brontaal – zou zeggen, lees eromheen, luister naar bepaalde muziek, ga (al dan niet virtueel) kijken op de plekken waar het speelt, omring je met het soort mensen die de roman bevolken, en ja: boor zoveel mogelijk de bijpassende gevoelens aan.

Tijdelijk een ander worden, loskomen van jezelf – voor mij is dat niet alleen wat ons vak zo leuk maakt, het is ook noodzakelijk: om een vertaling leven in te blazen moet je te werk gaan als een method actor met de flexibiliteit van een kameleon.

Jeanne
Ik heb iemand in de zaal zien zitten die het waarschijnlijk helemaal met je eens is, die misschien zelfs nog verder gaat in de identificatie: Hans van Pinxteren, gelauwerd vertaler van klassieke romans uit het Frans en van nog veel meer. Allicht kan hij straks met extra argumenten komen ter ondersteuning van jouw visie, en daar ben ik ook erg benieuwd naar, maar nu vechten we ons robbertje nog even samen. 
Hans van Pinxteren schreef een essaybundel waarin hij een interessant beeld geeft van zijn vertaalpraktijk. De bundel heet `De hond van Rabelais' en ik kan iedereen het boek aanbevelen, maar je hoeft het natuurlijk niet overal mee eens te zijn. En zo kan ik niet echt met hem meevoelen wanneer hij schrijft: `Als ik terugkijk naar de vertalingen die ik in de loop van de jaren heb gemaakt, denk ik dat ze stuk  voor stuk één wezenstrek gemeen hebben, en dat is mijn sterke inleving in de schrijver.’ Let wel, dat is weer iets anders dan wat jij zojuist bepleitte, Nicolette. Het is een nog radicalere identificatie, niet met de inhoud van een boek maar met de persoon die het boek heeft geschreven. Het loopt bij hem overigens in elkaar over. Ik kan me nog wel voorstellen dat Van Pinxteren, toen hij Salammbô van Flaubert vertaalde, de brieven en dagboeken heeft bestudeerd die Flaubert in die periode schreef. In dat geval ging het ook en misschien vooral om Flauberts taalgebruik. Als Van Pinxteren `La tentation de saint Antoine’ vertaalt, maakt hij een reis naar Egypte. De woestijn, de wind, hij neemt het allemaal in zich op, en als hij terugkomt is het een beetje als in `De driehoekige reis’. Ik citeer alweer uit `De hond van Rabelais’: `Het ging vanzelfsprekender nu, ik werkte ook sneller.’
Dit brengt me bij mijn eigen ervaringen: de vertaling van `Les Bienveillantes’ van Jonathan Littell. Ik vertaalde die roman samen met Janneke van der Meulen. Het boek speelt vooral in de Tweede Wereldoorlog en de hoofdpersoon is een SS-officier. Hij pleegt verschrikkelijke oorlogsmisdaden en begint al meteen met de uitdagende verklaring dat hij nergens spijt van heeft. Moet ik me met zo’n ellendige, bij vlagen waanzinnige vent identificeren om het boek goed te kunnen vertalen? Hij luistert graag naar Bach en Couperin, hij beleeft een heftige liefde. Dat kan ik nog wel meevoelen, maar toch  heb ik hem op een afstand gehouden. Wel hebben Janneke en ik gestudeerd op de troepenbewegingen van het Duitse leger, op SS-uniformen, op de namen van onderdelen van tanks, maar dat was vooral studeren op woorden, plaatjes kijken en nagaan wat voor termen daaraan konden worden gekoppeld. Geïdentificeerd heb ik me vooral met de slachtoffers van die SS-officier. Zij zeiden niets, maar hun zwijgen – ze mochten niets zeggen, ze konden niets meer zeggen -- maakte hun lijden des te aangrijpender. Empathie is in zo'n geval overigens niet goed mogelijk, daarvoor was dat lijden te groot. Er zijn meer van dat soort `dadervertellingen’. Hoe moet het in zo’n geval met de identificatie?

Nicolette
De SS-officier van Littell – dat is een goed voorbeeld. Je zegt dat het onmogelijk is je te identificeren met zo’n personage, onmogelijk je in zo iemand in te leven. En dat wil je ook niet. Volkomen begrijpelijk. Maar mijn ‘method acting’-aanpak laat zich niet reduceren tot inleven of empathie. Het gaat om een heel palet van zintuigen – in het echte leven zou je het intuïtie kunnen noemen.

Wanneer je ‘in het echt’ iemand ontmoet, al helemaal een verschrikkelijk iemand als Littells hoofdpersoon, staan al je zintuigen op scherp. Je duidt alle woorden binnen het grotere geheel: je luistert niet alleen, maar je kijkt en ruikt tegelijkertijd, je bent ontvankelijk voor iemands mimiek, lichaamstaal, kleding. En voor de omgeving. De achtergrondgeluiden.

Woorden die jij tegen me zegt op een zonnig terras met tjilpende vogeltjes op de achtergrond, Jeanne, krijgen een totaal andere betekenis wanneer ze worden uitgesproken door een eng uitziende, slecht geklede, onwelriekende man in een duister café met hardrockmuziek op de achtergrond. Woorden zijn nooit alleen maar woorden – om ze te duiden, kun je niet zonder je zintuigen, je intuïtie.

Als ik even de sprong maak van het Egyptische woestijnzand naar jou: ik heb je prachtige vertaling gelezen van Drie sterke vrouwen van Marie Ndiaye, waarmee je volkomen terecht de Europese Literatuurprijs hebt gewonnen. Ik citeer uit het juryrapport: ‘Holierhoek geeft in het herscheppen van haar stijl blijk van grote vrijheid, syntactische souplesse, een rijk vocabulaire en onnadrukkelijke virtuositeit.’ Hierin herken ik geen fossiel dat achter een bureau woorden vertaalt en grammaticale constructies duidt.

Drie sterke vrouwen gaat over veel, maar zeker ook over gevoel. Je maakt mij niet wijs dat jij, wanneer je uit de talloze mogelijke vertalingen precies die woorden kiest die bijvoorbeeld de wanhoop van de hoofdpersonen treffen, niet teruggrijpt op eigen momenten van wanhoop – al is het onbewust?

Jeanne
Ik moet toegeven: ik voel me op een verontrustende manier verwant met de introspectieve tobberijen die Marie Ndiaye in haar teksten uitvoerig verwoordt. Maar dat heeft me niet geholpen bij het vertalen, misschien wel integendeel. Ik werd er bij vlagen heel somber van en vluchtte dan weg van mijn bureau, de buitenlucht in, wandelen, fietsen. En terug aan mijn bureau concentreerde ik me niet zozeer op de wanhopige gevoelens van de personages. Met die personages kon ik me soms maar al te goed identificeren. Gelukkig vonden ze aan het eind meestal een soort innerlijke vrede, maar ik zocht toch vooral mijn heil bij de techniek, bij de lange, gecompliceerde zinnen, de heel precieze en genuanceerde woordkeus. Natuurlijk denk je dan intussen na over de inhoud, maar het is toch veelal een kwestie van synoniemen zoeken, een ritme uitproberen, een zin omgooien, dat soort dingen. En mijn arbeidsvreugde haalde ik uit mijn taalvondsten. Ik beken het: ik vertaal als een fossiel, streng en stijf, ik let vooral op de taal, met een schuin oog zelfs op de vertaaltheorie, met name op de stilistiek. De stijl is misschien wel mijn reddingsboei, ik duik nu en dan in de inhoud maar scheer er vaak, vaker langs, zeker in het geval van Ndiaye. En dan toch weer helemaal niet wanneer ik een filosoof als Michel Foucault vertaal. 
En nog even terugkomend op de band, de identificatie met de auteur: die zie ik al helemaal niet. Ik volg hierin de literatuurwetenschap, die de tekst loskoppelt van de schrijver. Daar ben ik niet revolutionair of extreem wetenschappelijk in. Laat ik verwijzen naar Marcel Proust, de grote Franse auteur van rond en iets na 1900. Hij schreef een essay getiteld `Contre Sainte-Beuve’. Deze Sainte-Beuve was een literair criticus uit de negentiende eeuw, die meende dat zijn recensie klaar was als hij in zijn analyse van het boek dat hij besprak alle verbindingen met het leven van de auteur had gelegd. Hij analyseerde in de trant van: de schrijver had een moeilijke relatie met zijn moeder en dus vinden we dat in de roman terug; hij had als kind longontsteking en ziedaar: ademnood in zijn stijl; enzovoort. Proust keert zich tegen die methode van kritiek leveren, de titel van zijn essay zegt het al: `Tegen Sainte-Beuve’. Ik citeer Proust in de vertaling van Marjan Hof: `Een boek is het product van een ander ik dan we te zien geven in onze gewoontes, in het maatschappelijk verkeer, in onze hebbelijkheden.’ Dus volgens Proust en ook volgens mij kunnen we blijven graven in iemands levenservaringen, dat levert niets op als we willen proberen een literaire tekst te doorgronden.
Toch kan het voor een vertaler nuttig zijn contact te leggen met de auteur. In dat opzicht heb ik overigens ervaren dat het nuttiger is een auteur te spreken dan hem of haar in mailberichten allerlei specifieke vragen toe te sturen. Mij heeft het altijd geholpen een auteur te leren kennen in zijn algemene taalgebruik. Dat kan tegenwoordig ook via `you tube’, zelfs als de auteur een college geeft op Harvard, zelfs als hij al dood is. Je probeert als vertaler een bepaald ritme te pakken te krijgen, een bepaalde woordkeus. Je ziet, ik blijf me vasthouden aan de taal. Daarnaast heb ik een auteur vaak vragen voorgelegd over de zogeheten realia. Hoe ziet een folkloristisch kledingstuk dat hij beschrijft er precies uit, wat is dat voor gerecht met een mij onbekende naam? In dat soort lastige zaken kan een auteur je duidelijk van dienst zijn.

Nicolette
Er zijn twee auteurs met wie het contact mij zeer dierbaar is, al kunnen de ontmoetingen zelf haast niet verschillender zijn: met Nathaniel Rich heb ik gekanood in Canada, met Edward St. Aubyn heb ik in Amsterdamse cafés en coffeeshops gezeten – veel kameleontischer wordt het niet.

De overeenkomst is dat beide auteurs me inderdaad hebben geholpen met realia, maar vooral: dat hun toon, de manier waarop ze taal gebruiken – de een snel, springerig, associatief, vernieuwend, de ander bedachtzaam, precies, dodelijk trefzeker, vilein, licht archaïsch – mij op een bepaalde koers zette in mijn vertalingen.

St Aubyns Melrose-romans zijn doortrokken van ironie. Patrick, de hoofdpersoon, die probeert af te kicken van drugs, zegt letterlijk: ‘Heroïne is kinderspel. Probeer maar eens te stoppen met ironie, dat diepe verlangen om twee dingen tegelijk te verwoorden, om op twee plekken tegelijk te zijn, om je te kunnen onttrekken aan de catastrofe wanneer zich een vaste betekenis voordoet.’

Als het contact met St Aubyn me één ding duidelijk heeft gemaakt, dan is het wel dat hoofdpersoon en auteur dit diepe verlangen delen. In hoeverre helpt dat me bij mijn vertaling? Waar de brontekst ruimte laat voor een keuze tussen een neutrale of een meer ironische vertaling, laat ik zonder scrupule de ironische stem in mij de vrije loop.

Op grond van de ontmoetingen met hem heb ik me een rijker, en preciezer, beeld gevormd van St Aubyn én van de wereld die hij schept. Ik weet dat hij geen gelegenheid voorbij zal laten gaan om ‘twee dingen tegelijk te verwoorden’.

Voor mij gaat het nut van deze ontmoetingen dan ook duidelijk verder dan toon of realia – het raakt aan de bedoeling.

JEANNE 
Ook een analytisch ingesteld fossiel, die zelfs geen powerpointplaatjes heeft aangeleverd, heeft recht op contradicties, ook een stijve ambachtsvrouw doet soms aan magisch denken. Een voorbeeld. Ik vertaalde een aantal boeken van Montesquieu, een auteur uit de achttiende eeuw. Dat boek is een studie over de inrichting van de staat, de spreiding van machten, de invloed van het klimaat. Het klinkt allemaal saaier dan ik het indertijd heb ervaren, want de auteur is sterk in de tekst aanwezig, compleet met zijn verontwaardiging en boude beweringen. Uiteindelijk had ik er toch behoefte aan het kasteeltje te bezoeken waar hij zijn `De l'esprit des lois’ heeft geschreven. Dat kasteeltje ligt in de buurt van Bordeaux, de laatste jaren van zijn leven werkte Montesquieu er aan een nieuwe editie van zijn geleerde, alomvattende boek. Hij gebruikte er nog maar één kamer, waar hij werkte en sliep. Ernaast was een hokje voor zijn secretaris, die dag en nacht klaar moest staan om op te schrijven wat Montesquieu hem dicteerde. Dat bezoek deed wel iets met me, ik was ontroerd dat kleine werktafeltje van hem te zien, zijn uitzicht op het omringende groen. Door dat alles voelde ik me heel dicht bij de auteur. En thuisgekomen vertaalde ik weliswaar niet ineens sneller, maar toch met meer zelfvertrouwen, gemotiveerder ook. Ik beschouw het als een vorm van magisch denken, maar ook magisch denken kan behulpzaam zijn. De meeste vertalers lijden niet aan een overmaat aan zelfvertrouwen en dat geldt ook voor mij. Soms is dan een bemoedigend zetje erg prettig, het gevoel dat je iets beter thuis bent geraakt in de wereld van het boek en/of van de auteur. En misschien, misschien verhoogt het de kwaliteit van de vertaling.  
Nicolette
Vorig jaar heb ik een roman vertaald van Yaa Gyasi, Homegoing, waarin gedurende drie eeuwen de afstammelingen worden gevolgd van twee halfzussen uit Ghana.
Het begin van de roman speelt zich voor een belangrijk deel af in de kerkers van een slavenfort, in een later hoofdstuk bevinden we ons in het ruim van een slavenschip.

In een interview vertelt de schrijfster dat ze grote delen van het boek heeft geschreven in de kelder van het huis van haar ouders, waar het donker, koud en klam was. Daardoor kon zij die passages makkelijker op papier krijgen: een donkere, duistere, klamme omgeving roept donkere, duistere en klamme beelden op, met de bijbehorende taal.

Zelf ben ik niet zo ver gegaan, Jeanne, maar ik geloof zeker dat het werkt: Voor mij is er een directe wisselwerking tussen zintuigen en taal. Bij gebrek aan jouw kasteeltje van Montesquieu probeer ik met allerlei kunstgrepen een dergelijke beleving op te roepen – ‘imagining my way into that reality’, om de woorden van Yaa Gyasi te gebruiken.

Misschien klinkt dat wat abstract, dus ik haal het even dichter naar huis. Een paar weken terug, een herfstwandeling op de Veluwe. Het was koud en nat. Zo kwam het gesprek op van die handige apparaatjes waarmee je op een hotelkamer thee kunt zetten. Ik kon alleen niet op het woord komen. Ik zag het geval tot in detail voor me, zo’n spiraalvormige gloeibuis die je met een haakje aan de rand van een beker hangt. Ook had ik een vrij gedetailleerd woordbeeld – het was een heel Nederlands woord, wist ik, met veel medeklinkers. Ik zag het bijna letterlijk voor me: geen al te lang woord, geen al te kort woord - het lag echt op het puntje van mijn tong.

Pas op het moment dat ik heel bewust besloot niet meer aan het woord te denken, gingen mijn gedachten wat dromerig terug naar de laatste keer dat we het ding hadden gebruikt, in een hotelletje in Londen – waar natuurlijk uiteindelijk de stop doorsloeg. Ik herinnerde me wat we die dag hadden gedaan, ik zag de kamer weer voor me, wist nog welk boek ik daar had gelezen, welk gesprek we hadden gevoerd.

En ineens, als door een zijdeur, kwam daar de dompelaar aanzetten, van een plek in mijn hoofd waar ik eerst met geen mogelijkheid bij kon. Een plek die ik enkel kon ontsluiten door juist niet aan de deur te gaan morrelen.

Ik durf te wedden dat velen hier dit zullen herkennen. Weinigen zullen hun beste ingevingen krijgen terwijl ze ingespannen naar hun beeldscherm kijken, of naar de tekst. Ik denk dat dit herkenbaarder is:

Ik voel dan ook grote verwantschap met het adagium van reclameman Don Draper uit Mad Men: Think about it deeply and then let go.

Jeanne
Ik zie het terugvinden van zo'n woord als dompelaar vooral als het resultaat van het aanboren van semantische velden, die via parafraseren en associëren worden geactiveerd. Soms gebeurt dat onbewust, tijdens een wandeling op de Veluwe bijvoorbeeld, of onder de douche, waar we zoals we allemaal weten geweldige ingevingen krijgen. Maar ik doe het vaak ook bewust, door te bladeren in synoniemenwoordenboeken, in het Juiste Woord. Ik lees vertalingen van anderen en noteer woorden waarvan ik merk dat ze niet in mijn actieve vocabulaire zitten. Ik noteer idiomatische uitdrukkingen, verrassende zinsconstructies. Als de sfeer van een boek dat ik moet vertalen me doet denken aan een boek uit de Nederlandse literatuur, dan lees ik dat Nederlandstalige boek. Dat is nu eenmaal mijn manier van me onderdompelen. Om nog maar eens op Littell terug te komen: zijn tamelijk klassieke stijl, vol vaart, met veel beschrijvingen maar ook doorspekt met dialogen, voerde me terug naar een aantal romans van Nederlandstalige auteurs uit de jaren dertig, naar historische romans van Simon Vestdijk bijvoorbeeld. Terwijl Marie Ndiaye me in sommige opzichten deed denken aan Mensje van Keulen, vanwege de  genuanceerde beschrijvingen van schijnbaar onbetekenende details. Het is uiteraard geen één op één, maar toch werken zulke vergelijkingen inspirerend, althans op mij.

Nicolette
Dat is wel een heel talige kijk op het vertaalproces, Jeanne. Ik streef er juist naar dat semantische wat meer los te laten.

Natuurlijk kijk ik eerst aandachtig naar de brontekst, naar de taal en de grammatica. En ik heb heus ook een woordenboek. Meerdere. En ik Google me wezenloos.

Maar vervolgens laat ik de method actor in mij los – die maakt, gewapend met alle opgedane kennis, die misschien wel is verinnerlijkt tot intuïtie, een sprong van de ene taal in de andere, via een woordenloze tussenruimte. Vanuit de beelden en associaties in die woordenloze tussenruimte, ontstaat weer tekst – Nederlandse tekst.
  
Jeanne
Ik weet zeker, Nicolette, dat jij net als ik een veelheid aan overwegingen laat meespelen, talige en niet-talige. Anders zou je niet zulke prachtige vertalingen maken. Misschien is er tussen ons alleen een verschil in waar we het zwaartepunt leggen, en dat hangt dan weer voor een groot deel af van het verschil in tekstsoorten: autobiografisch of niet autobiografisch, een filosofische verhandeling of het aangrijpende relaas van een wanhopige liefde: elke tekst vraagt om een specifieke benadering en om andere accenten. De mensen buiten deze zaal weten het niet, die denken dat we een saai beroep hebben, maar wij weten, wij hier allemaal verzameld, dat vertalen altijd weer spannend en nieuw is, altijd weer een poging om een combinatie van nooit eerder vertoonde problemen op te lossen, waarbij het zwaartepunt altijd weer verschuift. Vertalers zijn vreedzame, ondogmatische personen, Nicolette. Zullen we vrede sluiten, please? 

Nicolette
De Rocky in mij wil natuurlijk doorgaan, Jeanne.
Maar gelukkig ben ik ook af en toe mezelf.
We sluiten vrede.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten